Ragnvald

 
Eerder gepubliceerd in: Mens & gevoelens 1991, dec

Maar natuurlijk wilden ze erg graag weten waarom ik haar dan wel niet zocht. En toen ik naar eer en geweten antwoordde dat het was omdat ik verliefd op haar was geworden, begonnen de dames blozend te giechelen.
Ik stond aan de balie van de leerlingenadministratie van de Landbouwuniversiteit van Oslo, en had gevraagd of ik misschien de fotootjes kon bekijken van de studenten - omdat ik op zoek was naar Anne. Tenminste, dat meende ik voor 50% zeker te weten, maar evengoed kon het Ella zijn. Of Marit. Of ...

Ik had haar ontmoet boven op Holmenkollen. Een berg aan de rand van de stad, beroemd om zijn prachtige uitzicht. Ik was afscheid aan het nemen van de stad waar ik twee maanden had gewoond en gewerkt. Over twee dagen zou ik Noorwegen weer verlaten - m'n werk zat erop en thuis wachtten andere zaken. Met een beetje pijn in m'n hart genoot ik van de warme zomeravond. Door het imponerende blikveld had ik niet eens in de gaten dat ze naast me was komen zitten: "Geniet je ervan ... of heb je verdriet?"
Geschrokken van deze met oprechtheid gevulde verbreking van de stilte keek ik opzij. Ze glimlachte. Ze had leven en eigenzinnigheid in haar ogen. Kracht, maar ook bescheidenheid. En ze was midden in m'n melancholiek-filosofische bui gevallen.
"Ik moest er net aan denken dat de vraag naar de betekenis van het begrip 'relativiteit' hier volslagen overbodig is om te stellen ... Het is niet zozeer 'of-of' ... Ja, inderdaad ... Ik geniet, maar daar komt ook de pijn misschien wel vandaan ..." Ik huiverde even bij het ontwaken uit de half-dromerige toestand waarin ik het antwoord op haar vraag nog had gegeven. Het was haar kat die me terug naar de werkelijkheid had gebracht. Hij was niet ouder dan een maand of drie en zat op haar arm nieuwsgierig het uitzicht te bewonderen. Hij vertederde me, misschien nog wel meer dan zij. Van emotie raakte ik even in de war en verlegen stotterde ik er achteraan: "Of zoiets, nou ja, als je eh, begrijpt wat ik bedoel ..."
Ze keek even peinzend voor zich uit, om vervolgens te antwoorden: "Gelukkig maar dat ook de vraag naar de relativiteit van pijn en genot hier overbodig wordt."
Een blik van verstandhouding. We begrepen elkaar.

Twee uur later moest ze afscheid nemen. Ze studeerde aan de Landbouwuniversiteit en had vakantie. Ze had beloofd die avond nog bij haar ouders te zijn, en daarom had ze nu nog zo'n zes uur rijden voor de boeg. Ze had eerder willen gaan, maar door allerlei toestandjes was ze vertraagd. En omdat ze drie maanden weg zou blijven kwam ook zij nog even naar Holmenkollen om afscheid van haar stad te nemen.
Ons gesprek in die korte tijd zweefde door de lucht. Blikken en woorden gaven herkenning en verwondering. En ook de goedkeuring van haar zeer kieskeurige kat kon ik blijkbaar wegdragen. Het katertje dartelde zonder aanvechtingen om weg te lopen vrolijk om en over ons heen, met zijn intelligente pretoogjes onze verdieping volgend.
Ze bood me een lift aan tot in de stad, en even later rolden we in haar oude Saab van de berg af. Letterlijk, want bij de eerst aanstormende bocht vertelde ze, behendig handrem en koppeling bedienend, dat de remmen het al weken terug begeven hadden.
Pas in de auto, overstemd door het motorkabaal, noemde ze me haar naam. Ik meende dat 'Anne' te hebben verstaan. Maar later ging ik twijfelen.
Met "May the road rise with you" was ze in de nacht verdwenen.

En toen stond ik dus tegenover twee medewerksters van die Universiteit mijn liefde voor een van hun leerlingen te betuigen. Twee dagen had ik met vlinders in mijn buik en wolken in mijn hoofd de tijd weggedroomd. Die avond zou ik vertrekken en dit was m'n enige en laatste kans om haar op te sporen.
"Nou vooruit, een meisje met een jonge kat kennen we niet, noch één met een oude Saab. Maar ja, we hebben ongeveer 1200 studenten hier ... dus als je denkt haar zo te vinden ... Tja, ga je gang maar ..."
En zo zat ik even later in de wachtkamer van de directie, met op mijn knieën twaalf boeken met foto's.
Verbaasd aangestaard door diverse voorbijgangers, die bij binnenkomst blijkbaar onmiddellijk waren ingelicht over het doel van mijn aanwezigheid, raakte ik compleet tureluurs van slecht genomen stationskiekjes en strak in de camera kijkende zwart-witmeisjes. Al na twee boeken wist ik niet meer hoe ze eruit had gezien. Ik meende haar in elke foto te herkennen - om een moment later alles weer af te keuren.
Na drie uur plaatjes kijken gaf ik het op. Helemaal dizzy sloeg ik het laatste album dicht.
"En ... heb je d'r gevonden?", vroegen de duidelijk op een romantische afloop beluste dames mij even later nieuwsgierig, toen ik de hele mikmak met een zucht voor hun neus deponeerde.
"Nou, ik weet het niet meer," bekende ik mijn wanhoop eerlijk, "Of ze zijn het allemaal, of geen van allen ... En het zal het laatste wel zijn."

"Het zou een verhaal moeten zijn, of een film. Dan zou het tenminste nog goed aflopen", prevelde ik met een huilerige stem.
Ik sprak tegen niemand in het bijzonder - tegen de stad, de bergen, de meeuwen.
Huiswaarts - de turbulentie van de schroef trok een langzaam vervagend spoor naar het land. Dáár - ver weg en voor altijd zoek - daar, daar moest ze ergens zijn.
Twee maanden later verstoorde ze nog steeds mijn nachtrust. Anne? Of was het toch Ella, Marit of hoe dan ook?

Maar haar kat ... hij heette Ragnvald. Dat weet ik zeker.